Nieuws

Familiebedrijf is supersexy – als je lef hebt…

‘Geef jij leiding aan een familiebedrijf?’

Het woord ‘familiebedrijf’ lijkt onschuldig, neutraal, niet meer dan de vaststelling van een feit. Maar in de praktijk blijkt het vaak een vloek of een zegen. Als je zegt ‘ja, ik geef leiding aan een familiebedrijf’ stijg je in achting van de ene groep terwijl de andere groep je ineens een stuk minder interessant vindt.

Vanwaar die sterk uiteenlopende reacties op het woord ‘familiebedrijf’?

Voor de één is het een inspirerend bewijs dat niet alle economie liefdeloos is. Dat families zich soms generaties lang met veel affectie rond een product, dienst of ambacht scharen. Dat ze daarmee hun plaats van herkomst een gevoel van trots en betekenis verlenen. En dat zakendoen niet altijd een klinische procedure hoeft te zijn, waarbij louter contracten en geldstromen in het geding zijn. Als je in zee gaat met een familiebedrijf kom je meestal, vroeg of laat, in aanraking met menselijke emoties, en dus met irrationele gevoelens. En daar komen degenen om de hoek kijken, die ‘familiebedrijf’ een heel andere betekenis toekennen: zij beoordelen de emoties negatief en bezien het als een overleefde of op zijn minst gebrekkige vorm van ondernemen. Want waarom zou je een zakelijke beslissing, die miljoenen euro’s kan schelen, laten afhangen van traditie? Of van een dominant familielid dat ooit de koers van het bedrijf bepaalde, maar nu, eenmaal op leeftijd, geen voeling meer heeft met de finesses van het digitale tijdsgewricht? Ondernemen is toch geen onderonsje aan de koffietafel?

Zelf voel ik me niet in het minst ontmoedigd door deze botsende visies, maar juist uitgedaagd dat het familiebedrijf zulke uiteenlopende reacties oproept (‘het familiebedrijf is supersexy’ zeg ik regelmatig). Intuïtief voel ik echter dat het kruispunt nadert. Zakken familiebedrijven inderdaad af naar de status van relikwieën uit het verleden? Of staan ze op als rolmodel voor de economie van de toekomst: betrokken, creatief en boordevol verdienvermogen?

Ik ga, dat begrijpt u, voor die laatste optie.

In mijn rol van groeiambassadeur voor NL Groeit probeer ik daarom dat ene ingrediënt, dat zo hard nodig is om tot volle bloei te komen, aan de top van familiebedrijven te stimuleren. L.E.F. Lef, dus. Als je niet durft je los te scheuren van vorige generaties, of je verschanst je in juridische constructies die je beschermen tegen invloeden van buitenaf, of je zakt weg in tevredenheid over je lokale heldenrol, dan zal dat blakende familiebedrijf, met al zijn romantiek en positieve ‘vibes’, ineens kwetsbaar blijken. Rijp om overgenomen of weggeblazen te worden door een anoniem concern.

Ik doe er alles aan om dat te voorkomen.

Want familiebedrijven zijn het fundament van onze economie en een onmisbare bron van arbeidsvreugde.